Waarop inspecteert de GGD?

De toezichthouder van de GGD controleert of de kwaliteit van de kinderopvanglocatie voldoet aan de wet- en regelgeving. De onderstaande onderwerpen (domeinen en bijbehorende items) kunnen worden gecontroleerd. Bij een inspectie zal niet altijd naar alle onderwerpen worden gekeken. Als een kinderopvangorganisatie in het verleden goed heeft gescoord en de GGD geen signalen van ouders of andere betrokkenen heeft ontvangen, zal de inspectie beperkter zijn. Om dit te bepalen maakt de inspecteur gebruik van een risicoprofiel. Welke items bij een inspectie zijn gecontroleerd is te zien in de zogenaamde 'in één oogopslag' die bij het inspectierapport hoort. In de infographic inspectiedomeinen ziet u een kort overzicht.

Met ingang van 1 januari 2022 hebben gemeenten en toezichthouders bovendien de mogelijkheid om de inspecties meer flexibel in te richten.

Flexibele inspectie

Sinds 1 januari 2022 kunnen GGD’en de gemeenten die er klaar voor zijn starten met flexibel inspecteren. Dit betekent dat toezichthouders minder werken met vaste inspectie-items. Deze verandering in het toezicht wordt ‘Flexibilisering van de inspectieactiviteit’ genoemd.

Flexibel inspecteren geeft meer ruimte aan de toezichthouder en gemeente voor toezicht ‘op maat’. Bijvoorbeeld door diepgaander onderzoek te doen naar bepaalde thema’s. En door meer maatwerk neemt de voorspelbaarheid van de focus van het toezicht af. De verwachting is dat met flexibilisering de effectiviteit van het toezicht – en daarmee de kwaliteit van de kinderopvang – kan verbeteren.

Onderwerpen die wel standaard getoetst worden, ook bij flexibel inspecteren, zijn:

  • aanwezigheid van een verklaring omtrent het gedrag (VOG);
  • correcte inschrijving in het Personenregister kinderopvang (PRK);
  • de eisen met betrekking tot voorschoolse educatie (VE) wanneer deze aanwezig is;
  • de pedagogische kwaliteit.

Lees hier meer over flexibele inspectie.

Inspectiedomeinen kinderopvang

Er zijn 6 inspectiedomeinen (onderwerpen):

  1. Registratie, wijzigingen en administratie
  2. Pedagogisch klimaat
  3. Personeel en groepen
  4. Veiligheid en gezondheid
  5. Accommodatie
  6. Ouderrecht

1. Registratie, wijzigingen en administratie

Controle op de registratie van de kinderopvanglocatie. Wanneer er een verzoek tot wijziging wordt ingediend wordt hierop gecontroleerd. De administratie wordt door de toezichthouder opgevraagd.

2. Pedagogisch klimaat

Het pedagogisch klimaat gaat vooral over de proceskenmerken, de meer ‘zachte’ zaken, zoals gedrag en houding. De GGD inspecteert drie onderdelen die vallen binnen het pedagogisch klimaat.

Pedagogische praktijk: is het pedagogisch beleid zichtbaar op de groep?
De pedagogische praktijk gaat over de manier waarop het personeel, vooral de pedagogisch medewerkers, met de kinderen omgaat (proces kenmerken). Bij kwalitatief goede, verantwoorde kinderopvang voelen kinderen zich emotioneel veilig en geborgen omdat er sensitief en responsief met hen wordt omgegaan, respect is voor hun zelfstandigheid, structuur wordt geboden en grenzen aan gedrag worden gesteld.

Kinderen worden spelenderwijs uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische -, cognitieve -, taal- en creatieve vaardigheden. Goed pedagogisch onderlegde medewerkers zijn in staat om kinderen te begeleiden in hun onderlinge interacties met andere kinderen.

De pedagogische praktijk is moeilijk vast te leggen en te waarborgen met wetten en regels. Het vereist dan ook een open, nieuwsgierige en kritische blik van de toezichthouder om de pedagogische kwaliteit van de interacties tussen kinderen en pedagogisch medewerkers en kinderen onderling goed te kunnen beoordelen.

Pedagogisch beleid
Is er een pedagogisch beleid opgesteld en voldoet deze aan de eisen? De GGD controleert ook of de visie op de pedagogische praktijk goed op papier beschreven staat. Iedere kinderopvanglocatie moet dan ook een pedagogisch beleidsplan hebben. De houder moet ervoor zorgen dat de beroepskrachten dit plan kennen zodat ze ernaar kunnen handelen.

Het pedagogisch beleidsplan (pbp) moet verplichte onderdelen beschrijven. Bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling van kinderen gevolgd wordt en met ouders besproken; de werkwijze, omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen; hoe wordt omgegaan met de beroepskracht-kindratio en de drie-uursregeling; hoe de ruimtes worden ingericht. Meer over pedagogische kwaliteit in de kinderopvang.

Voorschoolse educatie (VE)
Wanneer er VE wordt aangeboden dient deze aan de eisen te voldoen. Meer over voorschoolse educatie.

Terug naar boven

3. Personeel en groepen

De pedagogische kwaliteit van een kinderopvanglocatie is erg bepalend om te kunnen beoordelen of er sprake is van kwalitatief goede, verantwoorde kinderopvang. Hoge pedagogische kwaliteit heeft een positief effect op de ontwikkeling en het welbevinden van kinderen. De kwaliteitseisen die gesteld worden aan het personeel en de groepen zijn hierin van belang. Deze kwaliteitseisen hebben dan ook als doel om de minimale kwaliteit te waarborgen en de inspectie van deze onderwerpen is een belangrijke graadmeter.

Per opvangsoort (dagopvang/bso/gastouderopvang) gelden andere kwaliteitseisen. Zoals de opleidingseisen voor de pedagogisch medewerkers en gastouders, de beroepskracht-kindratio en het vaste gezichtencriterium, die zijn voor de dagopvang anders dan voor de bso. De eisen voor de gastouderopvang zijn weer anders. 

Eisen aan het personeel
De GGD inspecteur controleert of er voldoende pedagogisch medewerkers op een groep staan in verhouding tot het aantal en de leeftijd van de kinderen die in die groep worden opgevangen (de beroepskracht-kindratio (BKR)) en of zij de juiste diploma’s hebben. Ook de manier waarop medewerkers in opleiding en stagiaires ingezet worden, wordt gecontroleerd. Al het personeel moet in bezit zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en ingeschreven staan in het personenregister kinderopvang.

Stabiliteit
De stabiliteit van de opvang is belangrijk voor de emotionele veiligheid en geborgenheid van kinderen. Daarom wordt gecontroleerd of de kinderen worden opgevangen in vaste groepen en worden er strikte eisen gesteld aan de groepsgrootte en –samenstelling. Het vaste gezichtencriterium zorgt ervoor dat kinderen in ieder geval altijd door één van de voor hen vaste, vertrouwde, medewerker worden opgevangen.

Pedagogisch beleidsmedewerker en –coach
Tot slot wordt bij dit inspectiedomein ook gekeken of er een pedagogisch beleidsmedewerker en –coach is ingezet, die alle medewerkers jaarlijks coacht op het gebied van pedagogische kwaliteit en het pedagogisch handelen tijdens het werken op de groep. En of de voorgeschreven voertaal echt wordt gebruikt.

Terug naar boven

4. Veiligheid en gezondheid

Is de opvang veilig en gezond? De toezichthouder van de GGD beoordeelt dit aan de hand van twee kernvoorwaarden. Ten eerste zijn kinderopvangorganisaties verplicht een actueel veiligheids- en gezondheidsbeleid te hebben dat past bij de activiteiten, de locatie en de inrichting van de kinderopvangorganisatie. Ten tweede moet de houder van een kindercentrum voor het personeel een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vaststellen waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt omgegaan.

Veiligheid- en gezondheidsbeleid
Elke locatie (peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang) van een kinderopvangorganisatie is verplicht zijn eigen beleid op veiligheid en risico te hebben. Dit beleid komt voort vanuit de pedagogische visie van de organisatie en de locatie zelf (binnen- en buitenruimte/tuin). Immers; een pedagogische visie op bijvoorbeeld het stellen van grenzen en in hoeverre kinderen de ruimte krijgen om zelf dingen te ontdekken hangt samen met welke (veiligheids)maatregelen er vervolgens wel en niet worden genomen. Het is dus belangrijk om het veiligheids- en gezondheidsbeleid in samenhang met het pedagogisch beleid te beoordelen.

In de Wet kinderopvang worden verder specifieke eisen gesteld aan het veiligheids- en gezondheidsbeleid:

  • Actueel
  • Continu proces (opstellen, implementeren, evalueren en actualiseren) Dit proces wordt samen met de pedagogisch medewerkers doorlopen en ook (structureel) besproken met de oudercommissie
  • Voornaamste risico’s met grote gevolgen
  • Leren omgaan met kleine risico’s
  • Grensoverschrijdend gedrag
  • Vierogenprincipe
  • Plan van aanpak
  • Achterwacht
  • Inzichtelijk 

Een toelichting op deze eisen vindt u op de themapagina over het veiligheids- en gezondheidsbeleid. De oudercommissie heeft adviesrecht op het beleid op het gebied van veiligheid en gezondheid.

Risico-inventarisatie: verplicht voor de gastouderopvang
Voor de ingang van de Wet IKK was een jaarlijks vastgestelde risico-inventarisatie (RI&E) verplicht. Deze is niet afgeschaft, maar het (nieuwe) veiligheids- en gezondheidsbeleid vloeit hier niet meer uit voort. De verplichting tot het bijhouden van een ongevallenlijst is vervallen voor dag-, peuter- en buitenschoolse opvang. Voor de gastouderopvang geldt de verplichting voor de risico-inventarisatie en ongevallenlijst nog wel.

Ten aanzien van de meldcode kindermishandeling controleert de toezichthouder niet alleen of een houder deze vastgesteld heeft, maar ook of de houder de kennis en het gebruik van de meldcode bij het personeel bevordert.

Onderwerpen die verder in het veiligheids-en gezondheidsbeleid thuishoren zijn o.a. het beleid rondom vaccinerenprivacyhitteveiligheid en personeeluitstapjesziekte en hygiëne en gezonde kinderopvang. Meer informatie over deze en andere onderwerpen leest u ook in onze brochure Veiligheid & Gezondheid. Zie ook de checklist veiligheid en gezondheid voor oudercommissies.

Terug naar boven

5. Accommodatie

Bij het inspecteren van de accommodatie van een kinderopvanglocatie, gaat het simpel gezegd over de vraag of de ruimtes groot genoeg, kindvriendelijk en uitdagend ingericht zijn. Wat houdt dit precies in?

De pedagogische kwaliteit van een kinderopvanglocatie erg bepalend om te kunnen beoordelen of er sprake is van kwalitatief goede, verantwoorde kinderopvang. Pedagogische kwaliteit is meer dan alleen het pedagogisch beleid en klimaat en bestaat uit twee categorieën: structurele kenmerken (meer ‘harde’ zaken, meetbaar) en proceskenmerken (meer ‘zachte’ zaken, zoals gedrag en houding) van kwaliteit. De accommodatie is een belangrijk onderdeel van de structurele pedagogische kwaliteit.

Binnen- en buitenruimtes 
Ten eerste moeten de binnen- en buitenruimtes veilig zijn, toegankelijk en passend ingericht voor zowel het aantal kinderen dat wordt opgevangen als hun leeftijd. Verder moet er bij de dagopvang voor elke stamgroep een afzonderlijke vaste stamgroepruimte beschikbaar zijn. Voor kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar moet er een afzonderlijke slaapruimte aanwezig zijn die is afgestemd op het aantal aanwezige kinderen. Voor kinderen op de bso geldt geen eis voor een vaste groepsruimte. Voor beide opvangsoorten moet een kindercentrum ten minste 3,5 m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind beschikbaar hebben en ten minste 3 m² vaste buitenspeelruimte. Voor kinderen tot twee jaar moet de buitenspeelruimte aangrenzend zijn aan het kindercentrum. Voor kinderen van twee jaar of ouder mag de buitenspeelruimte ook alleen grenzen aan het gebouw waarin het kindercentrum is gevestigd.

Situatie afhankelijk
In de praktijk zijn deze ‘harde en meetbare’ eisen aan de accommodatie per situatie verschillend en moet iedere situatie dan ook afzonderlijk en in de eigen totale omgeving beoordeeld worden door de inspecteur. Is er bij dagopvang bijvoorbeeld wel sprake van een afzonderlijke groepsruimte als er met halve deuren of muren wordt gewerkt? Het is van belang dat de toezichthouder uitgaat van de intentie van de regelgeving. In dit voorbeeld moet de groepsruimte gelegenheid bieden dat de basisgroep er 'afgezonderd' kan verblijven en dat er sprake is van een en dezelfde ruimte. Per situatie kan verschillen of daaraan wordt voldaan. Een halve deur of een niet volledig tot het plafond opgetrokken muur in een verder volledig ter beschikking staande omgeving hoeft niet een belemmering te zijn om te spreken van een afzonderlijke ruimte. 

Bouwbesluit en richtlijnen RIVM
Binnenruimtes buiten de stamgroepruimte mogen worden opgeteld op de oppervlakte van de afzonderlijke groepsruimtes. Deze moeten dan wel passend voor spelactiviteiten ingericht zijn en worden evenredig aan de groepen toebedeeld. Het moeilijke aan het inspectiedomein ‘Accommodatie’ is dat de inspecteur van de GGD alleen kijkt naar de criteria uit de regelgeving voor de kinderopvang. Maar een kinderopvanglocatie moet daarnaast ook voldoen aan veiligheids- en gezondheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 Kinderopvang (brandveiligheid, luchtkwaliteit) en de hygiënerichtlijnen van het RIVM. De ogenschijnlijk simpele vraag of de gang wel of niet meegeteld mag worden met het beschikbare oppervlak, en onder welke voorwaarden, wordt daarmee maatwerk per situatie. Zo kan de ene gang een ‘verkeersruimte’ zijn, die als vluchtgang is aangemerkt en kan een andere gang prima als opvangruimte dienen. De toezichthouder moet erop toezien dat àls de ruimte bedoeld is om meegerekend te worden voor de beschikbare oppervlakte, het van belang is dat de ruimte ook daadwerkelijk door kinderen gebruikt wordt voor activiteiten. De ruimte telt immers mee voor het bepalen van het aantal op te vangen kinderen.

Meer info over huisvesting van kinderopvang.

Terug naar boven

6. Ouderrecht

Is er een oudercommissie? Krijgen de ouders de juiste informatie? Weten de ouders waar zij eventuele klachten kwijt kunnen? Dat zijn de items die horen bij het inspectiedomein 'ouderrecht'. Meer over de rol van ouders en oudercommissies bij toezicht en handhaving in kinderopvang.

Terug naar boven

Meer over toezicht & handhaving in de kinderopvang