Blog | Fake news alert!
Gjalt Jellesma
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit Management Kinderopvang, nr. 4, 2019
Wanneer er al te jubelende verhalen verschijnen is het altijd goed om even nuchter naar de achterliggende cijfers te kijken. Op 27 maart verscheen een artikel in het AD naar aanleiding van het onderzoek ‘Samenwerking in beeld 2019’ (Oberon) in opdracht van Het Kinderopvangfonds. In de aanhef stond dat een kwart van de basisscholen is samengesmolten met een kinderdagverblijf. Dat percentage verbaasde ons als BOinK zeer.
Ook werd gesteld dat het door de samenwerking lukt om meer uit kinderen te halen. Wij zijn heel erg benieuwd op welk Nederlands wetenschappelijk onderzoek die uitspraak is gebaseerd. Of is hier sprake van het ‘minister Slob’-effect dat, wanneer er getwijfeld wordt aan de opbrengst van VVE-programma’s, verwijst naar het buitenland. Waarbij de minister dan altijd vergeet te melden dat het voorschoolse aanbod daar toch echt heel anders is dan in Nederland. De grijsgedraaide grammofoonplaat met het bekende riedeltje dat in de klas 1 leerkracht 30 kinderen mag lesgeven terwijl in de bso de verhouding maximaal 1 op 12 is, wordt ook weer uit de kast gehaald. Klassen met 30 kinderen lijken mij nu juist het probleem; wij kennen heel weinig leerkrachten en ouders die blij zijn met dergelijk grote klassen.
In andere landen is het niet ongebruikelijk dat leerkrachten tot het eind van de middag op school blijven werken en daarom meetellen in de verhouding medewerkers en kinderen. In 2006 richtten bestuurders uit kinderopvang en onderwijs de Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang (WOK) op. Toen BOinK in 2007 in deze werkgroep vroeg of leerkrachten in Nederland misschien ook tot 17:30/18:00 uur op school konden blijven, werd het er aan tafel niet bepaald gezelliger op. Ook in deze werkgroep ging het al over kindcentra. In 1998 verwees de Commissie Dagindeling al naar buitenlandse voorbeelden die in Nederland onder de noemer van kindcentra, brede scholen of tegenwoordig als IKC’s worden gepresenteerd. Wie naar alle adviezen van de afgelopen twintig jaar over de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang kijkt, ziet dat veranderingen tergend langzaam gaan.
Dat inmiddels een kwart van de basisscholen is samengesmolten met kinderopvang zou in het licht van bovenstaande dan ook een kleine revolutie betekenen. Op 39% van de scholen wordt een vorm van kinderopvang aangeboden. Zo blijkt uit de vergelijking tussen de schooladressen met ieder een uniek BRIN-nummer en de adressen van de kinderopvanglocaties in het Landelijk Register Kinderopvang. Die 39% is inclusief alle voorscholen, peuterspeelzalen en de bso’s die al binnen scholen waren gehuisvest. De verplichting aan scholen om vanaf 2007 bso aan te bieden heeft destijds tot een sterke uitbreiding van het aantal bso’s op scholen geleid.
Wie naar de cijfers kijkt in het Oberon-rapport ziet dat schooldirecteuren uit die 39% zwaar zijn oververtegenwoordigd. Leerkrachten, pedagogisch medewerkers en ouders komen in het rapport überhaupt niet aan het woord. Wie in het rapport kijkt naar de percentages van 1% of 2% waar het gaat om een gezamenlijk werkbudget en/of geldstroom, kan maar tot één conclusie komen: er is nog een heel lange weg te gaan.